“Een wedstrijd bestaat uit twee keer zeven minuten. Alles gebeurt op de fiets: passen geven, doelpunten maken, corners geven … en dat allemaal met je voorwiel. Als je voet de grond raakt, dan vlieg je terug naar je eigen doellijn. Je mag alleen je handen gebruiken binnen de doellijn, om te keepen. Het moeilijkste is blijven staan met de fiets, surplace zoals ze zeggen.”
“Het cyclobalveld is 11 op 14 meter. Elke ploeg bestaat dan ook maar uit twee spelers. Langs de zijkant staan planken die de bal moeten binnenhouden. Schiet je daar toch over? Dan moet je de bal ingooien. Inderdaad, met je voorwiel. Ik was specialist in corners geven.”
“De fietsen zijn speciaal gemaakt voor de sport. Je hebt geen remmen en als je naar achter trapt, dan ga je achteruit. De fietsen kostten in de jaren tachtig, omgerekend zo’n 1250 euro. Dat was toen al veel geld”, volgens Bo.
“Nochtans ben ik niet diepgelovig”, legt Bo uit. “Al heb ik wel interesse in oude spullen, want vaak hebben ze een mooi verhaal.” Bo begon paternosters te verzamelen toen hij er eentje kreeg van een vriend.
Niet actief op zoek
“Ik ben geen verwoed verzamelaar. Ik koop eigenlijk alleen paternosters als ik ze toevallig vind op een rommelmarkt. Ze moeten dan ook de moeite waard zijn en liefst tegen een zachte prijs. Ik geef er dan ook niet veel geld aan uit. Al zou ik graag eens een zilveren of gouden tegenkomen, maar die kosten wel wat meer. Zo’n paternoster zou wel mooi staan in mijn collectie.”
“Mensen weten intussen dat ik paternosters verzamel, dus ik krijg ze vaak cadeau. En zo heb ik ook paternosters uit het buitenland, van vrienden die ze na hun reis speciaal voor me meebrengen.”